Was het al eerder licht? Dat leek me onwaarschijnlijk. Waren we soms te laat? Maakte het wat uit? Voordat ik mijn gedachten helemaal geordend had, kwam S. junior de slaapkamer binnenstormen: ‘Het is al vijf voor acht’. Zij had allang op de fiets naar school moeten zitten, we hadden ons ontbijt al achter de kiezen moeten hebben. We schoten in gang, met in plaats van een uur maar twintig minuten tijd. Dus smeerde S. deze keer het brood voor de kinderen, gaf ik beide konijnen te eten en oefenden we de topografie van Gelderland met volle mond. S. werd met fiets en al in de auto naar school gebracht; ik reed met F. naar haar school, waar we in plaats van veel te vroeg zoals altijd, nu te laat waren, maar zij nog onopvallend in haar klas naar binnen kon sluipen. Alles kon ook anders dan anders, zij het heel gehaast. Er bleek inderdaad een parallelle wereld te bestaan die een uur later begon.
In die wereld leef ik nu nog. Omdat we overal later aan begonnen, leek het op de fiets ineens alsof S. en ik het niet meer eens waren. De motoriek in mijn nog ongewassen lijf leek ook te haperen: ik viel bij aankomst bijna van mijn fiets, stootte mijn hoofd in de wc waar ik al veertien jaar de weg weet en mikte zojuist de koffie naast het filter. Terwijl ik normaal gesproken altijd een idee voor de dag heb, gaapt nu nog de leegte. Het planningsgebied in mijn hersenen lijkt nog altijd niet ontwaakt.
Misschien moet ik maar zien wat er vandaag nog gaat gebeuren. In ieder geval niet doen alsof dit een normale vrijdag is – totdat de tijd voor ons terugkomt.