In Zweden droomde ik twee nachten over zelfmoordenaars.
In de ene droom stond ik langs een gracht en een stadsparkje in het donker en zag ik hoe een man zijn luxe wagen in de gevel van een huis boorde, waarna de bakstenen muur zich weer achter hem sloot alsof er niets gebeurd was.
In de andere droom bezocht ik het schrijvershuis van Cesare Pavese. Dat was in deze droom gevestigd in een havenstad, Genua misschien. Ik vroeg mij binnen de droom af wat de toegevoegde waarde was van dergelijke musea, maar was toch nieuwsgierig naar het ‘heilige der heiligen’, de werkkamer van de schrijver. In het museum bleek precies die kamer echter niet toegankelijk voor publiek, omdat de daarvoor verantwoordelijke medewerker met vakantie was. Dat vond ik onvoorstelbaar dom, en het stelde me enorm teleur. Ik herinnerde me eerder die vakantie al een schrijvershuis bezocht te hebben (ook in een droom), en ook daarin was de werkkamer van de auteur niet opengesteld. Dat ik in het Pavese museum wel een kamer zag met speelgoed, boekjes en een plastic glijbaan voor kinderen die zich daar tijdens het museumbezoek door hun ouders konden vermaken, maakte me woest. Ik keek uit het raam, over de daken van de huizen, in de richting van haven. Opvallend dichtbij, ingekaderd door het witte raamkozijn, zag ik nog precies een stukje van de zee, de diepe, donkere, tot mij sprekende, wilde zee. Er stonden schuimkoppen op de golven. Het was alsof de zee steeds hoger steeg, en ons binnen niet al te lange tijd zou gaan overspoelen.
Ik wil de dromen maar niet duiden. Tegelijkertijd moeten ze wel opgeschreven worden, omdat ik tot op de dag van vandaag het gevoel heb, dat ze belangrijk zijn.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.