Polaroid van de dag
Leven met de luchtdruk
De hele ochtend en middag had ik last van hoofdpijn. Geen bonken, geen steken, maar zoiets als een ballon die van binnen tegen mijn schedel geblazen werd. Het rusteloos rationele grondpersoneel liep de checklist af. Had ik die biertjes tijdens het optreden van Roosbeef gisteravond in de buitenlucht niet moeten drinken? Dreigde ik ziek te worden? Was het vermoeidheid? Teken van twijfel over de beslissingen die ik genomen heb, of juist symptoom van ontspanning, van het loslaten van het lood in mijn gedachten?
Sommige verklaringen van het onverklaarbare spreken tot de verbeelding, ook al verklaren ze niet echt iets. Nog niet zo lang geleden zei ik, toen nog bij wijze van grappig bedoelde hypothese, dat ik in tune met de luchtdruk was. Mijn geestesgesteldheid leek bij lage druk kalm en opgeruimd en ik zweefde luchtig door de dagen, terwijl bij hoge druk en dito luchtvochtigheid een onrustig gevoel van beklemming bezit van mij leek te nemen en het was alsof ik angstzweet over mijn slapen voelde kruipen.
Het onvoorstelbaar hevige onweer, de rukwinden en slagregens van maandagnacht leken een ommekeer te betekenen, niet alleen in het weer, en ik keek tussen de gordijnen gefascineerd naar deze bijna onophoudelijke botsing van warme en koude lucht. Maar de drukkende atmosfeer keerde vandaag weer terug en ik vermoed dan ook dat het precies die atmosferische omstandigheid is, die mijn hoofdpijn heeft opgewekt. Het voelde als de gehoorverdovende druk in een vliegtuig dat nog niet mag landen en, steeds langzamer, lange ellipsen draait in de nabijheid van de luchthaven van bestemming.
Een zaak van liefde of dood
Na de zoveelste bijeenkomst met leden van de adviesraad voor een beter leven, dit keer in Zeeland, reisde ik met de trein terug naar Utrecht. Vlak voordat M. en E. me op de trein zetten, spraken we nog over raadgeving door de I Tjing, het boek der veranderingen. We kwamen er te laat op, want een vraag aan de I Tjing moet je in alle rust voorbereiden, en de vraag moet goed zijn. Daarover misschien later dus nog eens.
Ik pakte het dikke boek van de grote Japanner uit mijn tas en wilde me de volgende tweeënhalf uur daarin gaan onderdompelen. Ter hoogte van Rilland-Bath viel mijn oog echter op twee dicht beschreven papiersnippers op de vloer van de treincoupé. Ik voelde een onbedwingbare neiging ze op te rapen en te lezen, zoals ik altijd alles lees wat los en vast zit en ook nog hardop voordraag aan anderen, als het bijzondere kronkelingen van het Nederlands betreft. Nu had ik echter het gevoel dat ik een voor mij bestemde boodschap aantrof bij mijn voeten, een vingerwijzing voor mijn lot. Symptomen van de ziekte van Auster – waarover ook misschien later nog.
Ik vouwde de snippers open en trof halve zinnen van een zeer persoonlijke tekst. Misschien mag je zoiets niet zomaar citeren. Het kan me niet schelen; dan had de schrijver het maar zorgvuldiger weg moeten gooien. Ik las het volgende, in paarse letters:
Misschien wordt het
opengereten wordt. Missc
voelig blijft of een snee
niet af, het wordt niet n
et. Het voelt als verraad
kan ik
Voor ik he
Pas toen ik 3 keer
het besef me. Het is
maar niet uit ontwaak
gedroomd heb, wordt
dit went. Ze zeggen da
slijt. Dat hoop ik met
En in hetzelfde handschrift, maar in blauwe letters stond er op de achterkant:
De gedachte dat jij er n
Zowel mijn hart als mij
beseffen. Vakantie zou
dat jij niet meer op aard
Het kan gewoon niet, he
Maar het is
Was dit een kladje voor een brief? Een bladzijde uit een dagboek? Een zaak van liefde, of een zaak van dood? In ieder geval het verhaal van iemand die met het schrijven grip op de dingen wilde krijgen – een beweegreden die ik herkende als geen ander; de troost van de taal. Ogenschijnlijk was de schrijver of schrijfster niet tevreden geweest met het geschrevene, of was het onmogelijk de woorden nog op te sturen naar degene tot wie ze gericht waren. Anders waren ze niet verscheurd en weggegooid, overbodig geworden.
Ik besloot deze ongewilde poëzie van de machteloosheid maar niet te vertalen, dit verdwaalde verhaal maar niet te gaan interpreteren. Omdat het verhaal de werkelijkheid niet is. En bovendien: dit was mijn leven niet, toch? Maar concentreren op het lezen van mijn boek lukte me ook niet meer.
Zon, gouden regen
Lucht
Uit de leeszaal (11)
‘Ik ging op het droge zitten, mijn rug tegen de muur, en sloot stilletjes mijn ogen. Het geluk dat de hallucinatie in me had achtergelaten trilde als een bundel zonlicht in me voort. Daar ligt het, dacht ik in dat zonlicht. Ik had niet alles uit mijn vingers laten glippen. Niet alles was de duisternis in gedreven. Er was nog iets over – iets warms en moois en waardevols. Daar ligt het. Dat wist ik.
Misschien zou ik het onderspit delven. Misschien zou ik zelf verloren gaan. Misschien liep ik met mijn kop tegen de muur. Misschien was de schade onherstelbaar en liepen al mijn wanhopige pogingen op niets uit. Misschien was ik de enige die niet besefte dat ik doelloos in de as van een ruïne rakelde. Misschien was er niemand om me heen die zijn geld op míj durfde te zetten. ‘Hindert niet,’ zei ik met zachte, afgemeten stem tegen degene die zich dáár bevond. ‘Maar dit kan ik je wel zeggen: er is iets waar ik op wachten moet, er is iets waarnaar ik zoeken moet.’
Toen hield ik mijn adem in en spitste mijn oren. Ik probeerde de zachte stem te horen die er diende te zijn. En achter het geplons, achter de muziek, achter de lachende stemmen, ving ik een heel ver, geluidloos geluid op. Er riep iemand om iemand anders. Er verlangde iemand naar iemand anders. Met een stem die geen stem was. Met woorden die geen woorden waren.’
[Haruki Murakami, De opwindvogelkronieken, p. 474.]