Iedere keer dat we onderweg zijn, ik mijn veters opnieuw moet strikken en mijn voet op een paaltje of een bankje zet, denken we aan M. Wanneer we de achterkant van een reclamebord zien of, beter nog: de lege steigerconstructies in een weiland waarin ooit reclamedoek gespannen was, refereren we aan H. Alle Engelstalige verdiepingsaanduidingen, creatieve bloemenverkopers, schoonheidssalons of vloeren leggers doen ons aan F. denken. Bij alle opschriften met imperatieven in merkwaardig Nederlands zeggen we: ‘dit is iets voor H.’, net als bij de Chinees-Indische restaurants – of wat daarvan over is. En telkens wanneer we prominent een letter A. tegenkomen, of de zoveelste kleine rivier die Aa heet, stuur ik A. daarvan een foto, met de hartelijke groeten uit waar we op dat moment zijn. En zo zijn er meer, maar ik kom er nu even niet op omdat we niet onderweg zijn en de associaties dus niet krijgen. Alledaagse semiotiek. Iets tussen projectie en psychose in.