Boxhagenerstrasse, Danzigerstrasse, Hochstrasse, Torstrasse, Manteuffelstrasse, Buschallee, Schönhauserallee… terwijl ik door Utrecht fiets, dwaalt mijn geest door de straten van Berlijn. Ik ben bijna ongemerkt een studie begonnen naar de werking van mijn haperende geheugen, en vermoed dat er een ordeningssysteem aan het werk is, dat aan plekken gebonden is: steden, straten, locaties en ruimtes. Maar wetenschappelijke conclusies heb ik in die studie nog niet kunnen trekken. Tegelijkertijd ben ik in Berlijn op zoek naar de locatie voor een moord die ergens in de komende dagen gepleegd moet worden – in mijn nieuwe boek. Topografie van het lot, en het noodlot.
Blog
Het verlangde tegenwicht
Het leven van de metafoor
Ik was vanavond eenvoudig om te duwen tijdens de San Shou oefeningen bij tai chi. Betekent dat ook dat ik makkelijk uit mijn evenwicht te brengen ben? Vandaag, altijd? Neemt, duwt en trekt; dit is mijn lichaam. Als de gedachten eruit gezweet zijn, zijn ook de obstakels verdampt, is ook de pijn verdwenen. Bestaat er dan nog zoiets als betekenis? Welke woorden spreekt het lijf dan nog? Ik geloof nu even dat ik het beste gedachteloos kan blijven bewegen. Vandaag, misschien wel altijd. Ongrijpbaar, van nergens naar nergens in het bijzonder, zoals de wind.
Aansluiting gemist
Zaterdagmiddag, het wijnblauw nog maar net van tong en lippen gepoetst, miste ik op een haar na een aansluiting van trein op bus. Omdat ik mijn motoriek nog niet geheel onder controle had, volgde ik eenvoudigweg mijn ledematen en dwaalde een uurtje door het vestingstadje G. Een stadje waar ik op 18 jarige leeftijd om hier niet ter zake doende redenen uitgesodemieterd was, als het ware. Ik raakte er op een wonderlijke manier kortstondig betoverd. De zon brak door de donkere, sneeuwdragende wolken en gaf me zicht op een mooi grachtje en prachtige grote huizen, die te koop waren bovendien. Links en rechts zag ik lange, beloftevolle stegen met namen als Lange elleboogsteeg en Spaarpotsteeg, een stilgevallen bioscoop, een antiquariaat dat gesloten was vanwege een bijeenkomst van de aandachtig luisterende poëzieclub – vijfentwintig mensen met hun rug naar het raam.
Plotseling stond ik middenin een winkelstraat stil. Het winkelende publiek botste en dwarrelde om mij heen verder. Lelijke koppen, kleinzieligheid waarvoor ik al jaren op de vlucht was en die weer als een deken over me heen getrokken werd. Mijn adem stokte een moment. Achter een gesloten huizenrij vermoedde ik een binnengebied met nog meer steegjes en een café waar ik een intense herinnering aan meende te hebben. Tegelijkertijd betwijfelde ik of ik dat binnengebied kende uit mijn, door verstoringen gekenmerkte, geheugen of dat het een voorstelling was uit een steeds terugkerende droom. Er was echter geen tijd meer om het te controleren; dan zou ik opnieuw de aansluiting met de bus missen. Daarom besloot ik het oordeel in handen van Google Earth te leggen, een dag later. Dat gaf, zul je altijd zien, geen uitsluitsel. Een vermoeden in de groen-grijze vlekken, meer niet. Ik moet terug, al was het maar om mezelf te bewijzen dat mijn dromen werkelijkheid kunnen zijn.
Zondag na gebroken nacht
Ik trek de melancholie aan als een jas die naar mijn lichaam is gaan staan.
Uit de leeszaal (4)
‘Tijdens het rennen, ren ik gewoon. In principe loop ik in een leegte. Of misschien moet ik zeggen dat ik loop om een leegte te creëren. Vanzelfsprekend glippen in die leegte ook af en toe spontaan gedachten binnen. De menselijke geest kan immers niet volledig leeg zijn. De psyche is niet sterk en ook niet coherent genoeg om een leegte te omvatten. Toch blijven de gedachten (ideeën) die tijdens het hardlopen mijn geest binnendringen ondergeschikt aan de leegte. Ze zijn geconstrueerd op basis van leegheid, niet op basis van inhoud.
De gedachten die in me opkomen tijdens het hardlopen zijn te vergelijken met de wolken aan de hemel. De wolken hebben allerlei vormen en afmetingen. Ze komen en gaan. Maar de hemel blijft altijd de hemel. De wolken zijn slechts gasten. Ze kloppen aan en verdwijnen weer. Alleen de hemel blijft waar hij is. De hemel is iets dat bestaat en tegelijk niet bestaat. Hij is substantieel en tegelijk ontastbaar. We kunnen de aanwezigheid van die onmetelijke vergaarbak slechts aanvaarden en in ons opnemen voor wat hij is.’
[Haruki Murakami, Waarover ik praat als ik over hardlopen praat, p. 27]