Polaroid van de dag
London: along the canal
Uitgelezen 137
‘I might spend a great deal of Time in my Exclamations against the Follies, and indeed Wickedness of those things, in a Time of such Danger, in a matter of such Consequence as this, of a National Infection, But my Memorandums of these things relate rather to take notice only of the Fact, and mention that it was so: How the poor People found the Insufficiency of those things, and how many of them were afterwards carried away in the Dead-Carts, and thrown into the common Graves of every Parish, with these hellish Charms and Trumpery hanging about their Necks, remains to be spoken of as we go along.
All this was the Effect of the Hurry the People were in, after the first Notion of the Plague being at hand was among them: And which may be said to be from about Michaelmas 1664, but more particularly after the two Men died in St Giles’s in the Beginning of December. And again, after another Alarm in February; for when the Plague evidently spread it self, they soon began to see the Folly of trusting to those unperforming Creatures, who had Gull’d them of their Money, and then their Fears work’d another way, namely, to Amazement and Stupidity, not knowing what Course to take, or what to do, either to help or relieve themselves; and even in the Streets, from one Door to another with repeated Cries, of, Lord have Mercy upon us, what shall we do?’
[Daniel Dafoe, A Journal of the Plague Year, p. 34.]
London street view: sun, roofs and docks
De geschiedenis van het nihilisme
Ik weet dus echt niet meer of ik het gedroomd heb, of dat me de vraag werkelijk ooit is gesteld. Toch meen ik me te herinneren dat ik zo’n tien, twintig jaar geleden benaderd ben om een lijvig boekwerk te redigeren dat ‘De geschiedenis van het nihilisme’ heette. Dit kan ondertussen ook al een herinnering aan een droom zijn. Hoe dan ook: ik heb nee gezegd, maar ben het verzoek nooit meer vergeten en heb naderhand nog regelmatig naar dat boek gezocht. Tevergeefs. Tot ik onlangs stuitte op Paul van Tongerens Het Europese nihilisme. Friedrich Nietzsche over een dreiging die niemand schijnt te deren. Was dit het betreffende boek? Oorspronkelijk verschenen in 2012, als Het Europese nihilisme en onlangs herzien en uitgebreid door Van Tongeren, Nietzsche-deskundige en Denker des vaderlands. Ik kocht het in ieder geval blind en zocht een middag lang in oude aantekeningen of ik er al eerder iets over geschreven had. Opnieuw: tevergeefs. Ook de digitale speurtocht in eigen werk met de zoekterm ‘nihilisme’ leverde niets op.
Van Tongeren schrijft in zijn voorwoord bij deze tweede editie:
‘Als het goed is, schrijft een auteur over wat hem bezighoudt, wat zich aan hem opdringt. (…)
Maar een auteur moet ook altijd wantrouwend zijn jegens dat wat hij schrijft en waarover hij schrijft. Wat hem bezighoudt, zou heel goed datgene kunnen zijn wat hem zorgen baart, verontrust, angst inboezemt. En wat hij erover schrijft, is dus mogelijkerwijs een poging om het gevaar te bezweren, het onder woorden te begraven of minstens zozeer toe te eigenen dat het aan verontrustende werking inboet.
Het nihilisme is een ideaal onderwerp voor auteurs die beide neigingen kennen. De lezer is dus gewaarschuwd.’
Ik zie dit niet zozeer als een waarschuwing maar als een aansporing. Wat kom ik te weten als ik iets over het nihilisme te weten kom? We gaan het zien. Het raadsel zal vermoedelijk altijd onopgelost blijven, en dat is misschien maar goed ook.
Geplastificeerde heimwee
Het verhaal zou zo kunnen beginnen: “we liepen in noordelijke richting langs de New River, min of meer Londen uit, al duurt dat te voet best wel lang, zelfs als je een buitenwijk als Harringay begint. En de New River? Die ‘is neither new nor a river’ aldus de bordjes langs de kant” – waarmee de eerste afleiding al begon.
Ondertussen liep het tegen twee uur en was het hoog tijd voor lunch – die voor ons in Groot-Brittannië soms uit een full English breakfast bestaat. Daarvoor weken we af van het voetpad dat we langs het kanaaltje volgden (want dat was het), gingen over de brug, langs een benzinepomp, dichtgespijkerde garages en koffietentjes en kwamen bij een druk kruispunt langs een uitvalsweg van de stad. Daar stond wat we zochten: café ‘Romana’ voor koffie, thee en ontbijt. Het keuzemenu, met daarop tien soorten typisch Engels ontbijt, vijf vegetarische varianten én een keuzelijst met toe te voegen extra’s waarmee je dan weer een nieuwe samenstelling maakte, was een wiskundig fenomeen waarover ik ook zou kunnen uitweiden, als ik dat niet al eens eerder had gedaan.
In café Romana werden we verwelkomd door de glimlach in de opvallende kale kop van een uitermate vriendelijke jonge man, wiens sprankelende ogen diep in hun kassen lagen, achter een donkere entree. Type oom Fester uit de Adams Family. Ook hij was een verhaal op zich. Hij speelde zijn rol als vrolijke, servicegerichte bediende in de lunchroom met verve, bijna te serviel zelfs. Ik meende er iets in te herkennen van wat M. ooit vertelde over zijn werk in een lunchcafé: dat hij een spel maakte van al zijn handelingen, van het opmaken en dragen van de borden, van de gesprekjes met de gasten. Hij acteerde zijn baantje om de sleur dragelijk, om het leuk te houden. In talloze variaties op hetzelfde thema.
Fester bediende naast ons ook een ouder Brits stel dat er vaker kwam en vaste, hem bekende gewoontes had. Ze maakten geintjes die ze duidelijk vaker hadden gemaakt. Bij het afrekenen stak de man echter een sarcastische tirade af over ‘gelukszoekers’ uit het buitenland, die allemaal special snowflakes waren en niet meer wisten wat werken voor je geld betekende. De jonge man probeerde er met een glimlach en zichzelf als hardwerkend tegenvoorbeeld, tegenin te argumenteren maar de nurkse Brit liet zich niet van zijn stokpaard stoten: ‘jij bent een uitzondering maar daar zijn er niet veel van, daarom ben je ook een uitzondering.’
‘Misschien wel dankzij de klappen die ik van hem kreeg,’ zei Fester met een hoofdknik naar zijn vader, die al het bak- en braadwerk in de lunchroom deed. Hij glimlachte nog eens naar de vrouw van het stel, die al bij de deur stond omdat ze dit gesprek niet wilde voeren en wenste hen nog een fijne zondag.
Maar waar ik me eigenlijk niet van af wilde laten leiden, was dit: aan de muur tegenover de toonbank waarachter de kok de traditionele eieren, tomaten en worstjes bakte, hingen twee geplastificeerde afbeeldingen van berglandschappen met gele bloemen, papavervelden, geiten, schapen, paarden, boeren, herders en een yurt. Duidelijk een gebied ver weg, ergens in Anatolië, Afghanistan of Nepal. Nadere bestudering maakte duidelijk dat het eigenlijk geen foto’s waren maar photoshop-montages van een landschap met dieren die nooit zo vlak naast elkaar op een bergweide zouden staan, met een in een traditioneel gewaad gehulde man op een ezel die in een verkeerde verhouding tot zijn achtergrond stond, misplaatst in het landschap. Alles was bij elkaar gepropt. De fotoposters waren geplastificeerde heimwee, gevuld met traditionele elementen, waarschijnlijk uit het land van herkomst van de vader. Zoiets als Engels ontbijt nummer 5, met toevoegingen.
De goede man zei helemaal niets in de tijd dat wij er waren en wierp geen enkele blik op de heimweecollages, die langzaam maar zeker aan het verkleuren waren. Zag hij ze überhaupt nog wel?